Dr. Ir. Joh. van Veen 1962

Dr. Ir. Joh. van Veen 1962

Scheepstype: dienstvaartuig

Bouwwerf: H. Schouten, Muiden

Bouwjaar: 1964

Lengte: 2323 cm

Diepgang : 150 cm

Breedte : 502 cm

Kruiphoogte : 505 cm

Officiële thuishaven : Maurik

Motor : Detroit VB 71

Bouwjaar van de motor : 1964

Vermogen van de motor : 230 PK

ENI-nummer : 02506459

Dit schip beschikt over een spandoek waarmee het “verhaal van het schip” in de haven kan worden gepresenteerd.

   

Aluminium en staal
De Dr. Ir. Johan van Veen liep in 1964 in Muiden van stapel. De opbouw van aluminium was destijds vrij uniek en is geklonken op het onderschip.

Hydrografisch vaartuig
Op 14 januari 1965 is de Van Veen 'in dienst genomen' door Rijkswaterstaat Noord Nederland. Haar standplaats was Delfzijl en haar werkzaamheden: hydrografische restactiviteiten. Op de Van Veen hield Rijkswaterstaat zich dus bezig met het beschrijven van de zeebodem: het meten van onder meer de diepte, de samenstelling van het water en de zeebodem, het getij, de golven en de stroming. Gegevens waar Dr. Ing. Johan van Veen, naar wie het schip vernoemd is, veel mee werkte.

Dr. Ir. Johan van Veen (1893 - 1959).
Op 1 juli 1929 begon Van Veen aan een bijna dertig jaar durend dienstverband bij Rijkswaterstaat. In 1935 werd hij hoofdingenieur van de Studiedienst van de Zeearmen, Benedenrivieren en Kusten.
Behalve een proefschrift en artikelen in De Ingenieur, schreef Van Veen 45 van de in totaal 68 rapporten die de Studiedienst in de jaren dertig uitbracht.
Deze handelden over stromingen en zandtransport, over kustverdediging, rivierverbetering, verzilting en stormvloed-verschijnselen.
Ook tijdens de bezetting zat Van Veen niet stil, hij schreef 40 van de 78 rapporten die door de dienst in die jaren gepubliceerd zijn.

Dijken te laag
De Stormvloedcommissie - waaraan Van Veen als ambtelijk secretaris verbonden was - concludeerde al in 1946 dat waterstanden van meer dan vier meter boven NAP (een 'supervloed') bij Hoek van Holland mogelijk waren. Dat betekende dat alle dijken van Zuidwest-Nederland te laag waren. Afsluiting van de Zeeuwse zeegaten leek een optie, waarvan de effecten moesten worden onderzocht.
De watersnoodramp dwong tot onmiddellijk handelen. Minister Algera stelde medio februari de negen leden tellende Deltacommissie in, waarvan Van Veen ambtelijk secretaris werd en in 1954 ook lid. Dankzij het jarenlange werk van Van Veen, de Studiedienst en de Stormvloedcommissie konden al in mei 1953 twee interim-adviezen worden afgegeven. Een rapport over de afdamming van de zeearmen (Deltaplan) volgde in 1960.